Gebruik van het Engelse werkwoord hacken

Gebruik van het Duitse werkwoord hacken (hacken, hakken): met voorzetsels, indirect object, direct object, passieve informatie, gebruik en omgeving in het valentie-woordenboek.

werkwoord
hacken
zelfstandig naamwoord
Hacken, Hacken⁹, der, die
C1 · werkwoord · haben · regelmatig · <ook: overgankelijk · intransitief · passief>

hacken

Objecten

(acc., dat.)

  • jemand/etwas hackt
  • jemand/etwas hackt etwas
  • jemand/etwas hackt jemandem
  • jemand/etwas hackt jemanden
  • jemand/etwas hackt jemanden/etwas

Voorzetsels

(nach+D, in+A)

  • jemand/etwas hackt in etwas
  • jemand/etwas hackt nach jemandem/etwas

Passief

passief mogelijk

⁹ Oostenrijk


Samenvatting
1a. werkwoord · haben · regelmatig · overgankelijk · <ook: passief>

mit einem spitzen Werkzeug auflockern, zerkleinern, zerschlagen; aufhacken, zerschnetzeln, zerteilen, zerhäckseln, zerhacken

acc.

Actief

  • jemand/etwas hackt
  • jemand/etwas hackt etwas
  • jemand/etwas hackt jemanden/etwas

Processueel passief

  • (von jemandem/etwas) wird gehackt
  • etwas wird (von jemandem/etwas) gehackt
  • jemand/etwas wird (von jemandem/etwas) gehackt

Statieve passief

  • (von jemandem/etwas) ist gehackt
  • etwas ist (von jemandem/etwas) gehackt
  • jemand/etwas ist (von jemandem/etwas) gehackt
1b. werkwoord · haben · regelmatig · intransitief

(mit dem Schnabel) kräftig picken; einhacken, pecken, picken

Actief

  • jemand/etwas hackt

Passief

passief niet mogelijk

1c. werkwoord · haben · regelmatig · intransitief

[Computer] schnell und unsachgemäß, grob Tasten bedienen (Computertastatur, Tasteninstrument); einhacken, eingeben, hämmern, tippen

Actief

  • jemand/etwas hackt

Passief

passief niet mogelijk

1d. werkwoord · haben · regelmatig · intransitief

[Sport, Fachsprache] unfair, hart spielen; holzen

Actief

  • jemand/etwas hackt

Passief

passief niet mogelijk

1e. werkwoord · haben · regelmatig · intransitief

Actief

  • jemand/etwas hackt

Passief

passief niet mogelijk

2. werkwoord · haben · regelmatig · overgankelijk · <ook: passief>

[Computer] sich unberechtigt Zugang verschaffen zu …; in fremde Computersysteme eindringen; programmieren, implementieren, coden, proggen

acc.

Actief

  • jemand/etwas hackt
  • jemand/etwas hackt etwas

Processueel passief

  • etwas wird (von jemandem/etwas) gehackt

Statieve passief

  • etwas ist (von jemandem/etwas) gehackt
3. werkwoord · haben · regelmatig · <ook: overgankelijk · passief>

(acc., dat., nach+D, in+A)

Actief

  • jemand/etwas hackt
  • jemand/etwas hackt etwas
  • jemand/etwas hackt in etwas
  • jemand/etwas hackt jemandem
  • jemand/etwas hackt jemanden
  • jemand/etwas hackt nach jemandem/etwas

Processueel passief

  • (von jemandem/etwas) wird gehackt
  • etwas wird (von jemandem/etwas) gehackt
  • in etwas wird (von jemandem/etwas) gehackt
  • jemand wird (von jemandem/etwas) gehackt
  • jemandem wird (von jemandem/etwas) gehackt

Statieve passief

  • (von jemandem/etwas) ist gehackt
  • etwas ist (von jemandem/etwas) gehackt
  • in etwas ist (von jemandem/etwas) gehackt
  • jemand ist (von jemandem/etwas) gehackt
  • jemandem ist (von jemandem/etwas) gehackt

Vertalingen

Engels hack, peck, chop, hoe, pick, play rough, bang, hash, ...
Russisch рубить, колоть, мелко нарезать, клюнуть, бить по клавишам, взлом, взломать, доступ, ...
Spaans hackear, picar, picotear, cavar, cortar, dar picotazos, labrar, mullir, ...
Frans hacker, casser, fendre, hacher, picorer, pirater, biner, piocher, ...
Turks kesmek, kıymak, yarmak, çapalamak, doğramak, güçlü gagalamak, hacklemek, haksızlık yapmak, ...
Portugees picar, cavar, cortar, rachar, sachar, picotar, bicar, digitar, ...
Italiaans beccare, zappare, hackerare, tritare, giocare pesante, hack, pestare, spaccare, ...
Roemeens sparge, pătrunde, accesa neautorizat, ciocni, ciocăni, desface, juca dur, sfărâma, ...
Hongaars vág, kapál, vagdal, aprít, betörni, csalni, csipeget, hackerkedni, ...
Pools hakować, dziobać w, gracować, motyczkować, porąbać, posiekać, rąbać, siekać, ...
Grieks κόβω, τσιμπώ, σκαλίζω, τσιμπάω, φιλοκόβω, χακάρω, ψιλοκόβω, άδικα, ...
Nederlands hacken, hakken, pikken, bijten, houwen, kappen, hard spelen, inbreken, ...
Tsjechisch sekat, klofat, klofatfnout, kopat, okopat, rozštípat, sekatknout, štípat, ...
Zweeds hacka, hugga, picka, fusk, hårt spela, krossa
Deens hakke, hugge, hyppe, kløve, pikke, hacke, hårdt spille, knuse, ...
Japans 刻む, ハッキング, 叩く, chj, つつく, 不公平に, 侵入する, 厳しくプレイする
Catalaans picotejar, picar, trinxar, esmicolar, hacker, intrusió, jugar brut, jugar dur, ...
Fins hakata, pilkkoa, epäoikeudenmukaisesti, hakkerointi, kovaa pelaamista, murskata, murtautua, napauttaa, ...
Noors hakke, fusk, hacke, hacking, knapp, knekke, knuse, spille hardt, ...
Baskisch txikitu, apurtu, askatu, iruzur, pikatzen, sarrera iruzurrez, sartu, sistemak haustea, ...
Servisch grubo, hakovanje, hakovati, kljucati, kucati, nepravedno, pikati, provaliti, ...
Macedonisch хакерство, крои, нечесно, разбива, сечи, тапкање, тврдо играње, упад, ...
Sloveens hakati, hekerstvo, kljuniti, narezati, nepošteno, razbiti, sekljati, tipkati, ...
Slowaaks hackovanie, klikať, klovať, neférne, rozbiť, rozdrviť, sekať, tvrdé hranie, ...
Bosnisch grubo, hakirati, kljucati, kucati, nepošteno, pikati, razbiti, sjeckati, ...
Kroatisch grubo igrati, hakirati, kljucati, nepošteno, pikati, razbiti, sjeckati, tipkati, ...
Oekraïens колоти, взламувати, рубати, бити, вторгатися, грати жорстко, грати нечесно, зламувати, ...
Bulgaars хаквам, влизам неправомерно, влизане в компютърни системи, кълва, несправедливо, раздробявам, разчупвам, сурово, ...
Wit-Russisch біць па клавішах, жорстка гуляць, клюваць, несправядліва, разбіваць, раздробліваць, узламваць, узлом
Hebreeuwsלפרוץ، לְקַפֵּץ، להקיש، לחתוך، לשחק לא הוגן، לשחק קשה، קצוץ
Arabischعزق، فرم، قطع، يفرم، نقر، اختراق، تحطيم، تفتيت، ...
Perzischخرد کردن، شکستن، هک کردن، بازی ناعادلانه، سخت بازی کردن، ضربه زدن، نفوذ، نوک زدن، ...
Urduہیک کرنا، بے ہنگم دبانا، توڑنا، سخت کھیلنا، غیر منصفانہ، چننا، چوں چوں کرنا، چھیلنا، ...

Vertalingen

Synoniemen

1. [Sport, Fachsprache, …] mit einem spitzen Werkzeug auflockern, zerkleinern, zerschlagen; (mit dem Schnabel) kräftig picken; aufhacken, einhacken, holzen, zerschnetzeln
a.≡ aufhacken ≡ häckseln ≡ schnetzeln ≡ zerhacken ≡ zerhäckseln ≡ zerkleinern ≡ zerschnetzeln ≡ zerstückeln ≡ zerteilen
b.≡ einhacken ≡ pecken ≡ picken
c.≡ eingeben ≡ einhacken ≡ hämmern ≡ tippen
d.≡ holzen
2. [Computer] sich unberechtigt Zugang verschaffen zu …; in fremde Computersysteme eindringen; programmieren, implementieren, coden, proggen
≡ coden ≡ entwickeln ≡ implementieren ≡ proggen ≡ programmieren

Synoniemen

Vervoeging

hackt · hackte · hat gehackt

Vervoeging
 

Opmerkingen



Inloggen

⁵ alleen in informeel taalgebruik

* De definities zijn deels afkomstig van Wiktionary (de.wiktionary.org) en kunnen achteraf zijn gewijzigd. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0) licentie: 77859, 77859, 77859, 77859, 77859

* De synoniemen zijn deels afkomstig van OpenThesaurus (openthesaurus.de) en kunnen achteraf zijn aangepast. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 4.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0) licentie: hacken