Synoniemen van het Duitse werkwoord geschehen

Synoniemen van het Duitse werkwoord geschehen (gebeuren, aangedaan worden): abspielen, durchleben, durchleiden, durchmachen, durchstehen, ereignen, erfolgen, ergehen, erleben, erleiden, mitmachen, passieren, stattfinden, unter… met synoniemen, antoniemen, verwante termen en beschrijvingen in de thesaurus.

zelfstandig naamwoord

B1 · werkwoord · sein · onregelmatig · onafscheidelijk · <ook: intransitief>

geschehen

Synoniemen

a.≡ passieren ≡ stattfinden ≡ unterlaufen ≡ vorfallen ≡ vorkommen ≡ zustoßen ≡ zutragen

b.≡ erfolgen ≡ ergehen ≡ passieren ≡ stattfinden ≡ vorkommen ≡ widerfahren

z.≡ abspielen ≡ durchleben ≡ durchleiden ≡ durchmachen ≡ durchstehen ≡ ereignen ≡ erfolgen ≡ ergehen ≡ erleben ≡ erleiden, ...

Antoniemen (tegenovergesteld)

a.≡ unterbleiben

Betekenissen Vertalingen Gebruiken Vervoeging

a. werkwoord · sein · onregelmatig · intransitief · onafscheidelijk

sich ereignen; zutragen, vorfallen, stattfinden, unterlaufen, passieren

Synoniemen

≡ passieren ≡ stattfinden ≡ unterlaufen ≡ vorfallen ≡ vorkommen ≡ zustoßen ≡ zutragen

Antoniemen (tegenovergesteld)

≡ unterbleiben

Samenvatting Betekenissen Vertalingen Gebruiken Vervoeging

b. werkwoord · sein · onregelmatig · onafscheidelijk

erfolgen, widerfahren, vorkommen, stattfinden, ergehen, passieren

Synoniemen

≡ erfolgen ≡ ergehen ≡ passieren ≡ stattfinden ≡ vorkommen ≡ widerfahren

Samenvatting Betekenissen Vertalingen Gebruiken Vervoeging

z. werkwoord · sein · onregelmatig · onafscheidelijk · <ook: intransitief>

sich verwirklichen; abspielen, (sich) ereignen, hereinbrechen (über), stattfinden, passieren

Synoniemen

≡ abspielen ≡ durchleben ≡ durchleiden ≡ durchmachen ≡ durchstehen ≡ ereignen ≡ erfolgen ≡ ergehen ≡ erleben ≡ erleiden ≡ mitmachen ≡ passieren ≡ stattfinden ≡ unterlaufen ≡ vorfallen ≡ vorkommen ≡ zustoßen ≡ zutragen

Samenvatting Betekenissen Vertalingen Gebruiken Vervoeging

Vertalingen

happen, occur, befall, be effected, betide, pass, take place, transpire, ...

случаться, произойти, происходить, случиться, совершаться, совершиться, бывать

ocurrir, suceder, acaecer, acontecer, pasar, devenir, efectuarse, haber, ...

arriver, se produire, advenir, dater de, se faire, se passer, se pratiquer

meydana gelmek, olmak, cereyan etmek, oldu, gerçekleşmek

acontecer, ocorrer, suceder, dar-se

accadere, succedere, capitare, avvenire, arrivare, essere, sopravvenire, verificarsi

se petrece, avea loc, se infaptui, se intampla, se produce, întâmpla, se realiza, se întâmpla

megtörténik, történik, megesik

wydarzyć się, zdarzyć się, dziać, przydarzać, przydarzyć, stawać, stać, stać się, ...

γίνομαι, συμβαίνω, συμβαίνει

gebeuren, aangedaan worden, geschieden, overkomen, plaatsvinden

dít se, stát se, stávat se

hända, inträffa, ske

ske, hænde, forekomme

起こる, 起きる, 発生する

passar, succeir, esdevenir, ocórrer

tapahtua, käydä, sattua, ilmestyä

skje, hende, involvere

gertatu

dešavati se, dogoditi se

случува

zgoditi se

udiať sa

dešavati se

događati se, zbivati se

траплятися, відбуватися, статися

става, събитие

адбывацца, збывацца

להתרחש

حدث، جرى، حصل- وقعَ، وقع، يجرى، يحدث

رخ دادن، روی دادن، پیش آمدن، اتفاق افتادن

واقع ہونا، ہونا

Toepassingen

(dat., aus+D, mit+D)

etwas geschieht aus etwas
etwas geschieht mit jemandem/etwas

etwas geschieht irgendwann
etwas geschieht irgendwie
etwas geschieht irgendwo

passief niet mogelijk

Voorzetsels Toepassingen

Vervoeging

geschieht · geschah (geschähe) · ist gescheh(e)⁵n

Tegenwoordige tijd

gescheh(e)⁵

geschiehst

geschieht

Verleden tijd

geschah

geschahst

geschah

Opmerkingen