Definitie van het werkwoord befehlen

Definitie van het werkwoord befehlen (bevelen, gelasten): einen bindenden Auftrag erteilen, etwas Bestimmtes genau befolgend auszuführen; durch (militärischen) Order an einem bestimmten Ort kommen lassen; geb… met betekenissen, synoniemen, voorzetsels, objecten met naamval, grammaticale informatie, vertalingen en vervoegingstabellen.

B2 · werkwoord · haben · onregelmatig · overgankelijk · onafscheidelijk · <ook: intransitief · passief>
befehlen

befiehlt · befahl (beföhle/befähle) · hat befohlen

Engels command, order, bid, commend (to), confide, delegate, dictate, entrust, reveal

einen bindenden Auftrag erteilen, etwas Bestimmtes genau befolgend auszuführen; durch (militärischen) Order an einem bestimmten Ort kommen lassen; gebieten, belieben, beordern, befehligen

(dat., acc.)

» Er befahl mir aufzustehen. Engels He ordered me to stand up.

Betekenissen

a.<ook: vert., acc.> einen bindenden Auftrag erteilen, etwas Bestimmtes genau befolgend auszuführen, durch (militärischen) Order an einem bestimmten Ort kommen lassen, gebieten, belieben, beordern, anordnen
b.<intr.> die Befugnis besitzen, Befehle zu erteilen, befehligen, kommandieren
c.<vert.> vertrauensvoll übergeben, überlassen, sich voller Vertrauen offenbaren, anbefehlen, anvertrauen, unterstellen
z.<vert.> etwas gebieten, gebieten, befehligen, anordnen, vorschreiben, kommandieren

Vervoeging Betekenissen

Toepassingen

(dat., acc.)

passief mogelijk


Voorzetsels Toepassingen

Synoniemen

Voorbeeldzinnen

  • Er befahl mir aufzustehen. 
    Engels He ordered me to stand up.
  • Das haben ihm seine Trainer befohlen . 
    Engels His trainers ordered him to do that.
  • Meinen Gefühlen kann ich nicht befehlen . 
    Engels I cannot command my feelings.
  • Sie befahlen den Hunden zu sitzen. 
    Engels They ordered the dog to sit.
  • Tom tut, was ihm befohlen wird. 
    Engels Tom does what he's ordered to do.
  • Tu, was auch immer er dir befiehlt . 
    Engels Do whatever he tells you.
  • Mit welchem Recht befiehlst du mir, das zu tun? 
    Engels With what right do you command me to do this?
  • Ich will das, ich fordere das, ich befehle das. 
    Engels I want this, I demand this, I command this.
  • Wer befehlen will, muss gehorchen lernen. 
    Engels Who wants to command must learn to obey.
  • Nur wer gehorchen kann, darf später auch befehlen . 
    Engels Only those who can obey may later command.

Voorbeeldzinnen

Vertalingen

Engels command, order, bid, commend (to), confide, delegate, dictate, entrust, ...
Russisch приказывать, командовать, велеть, предписывать, распоряжаться, доверять, направлять, передавать, ...
Spaans mandar, ordenar, confiar, delegar, manifestar, revelar
Frans commander, ordonner, mander, confier, désirer, faire la loi, laisser, ordonner à, ...
Turks buyurmak, emretmek, emanet etmek, teslim etmek
Portugees ordenar, comandar, mandar, abrir-se, confiar, delegar, revelar-se
Italiaans ordinare, comandare, ingiungere, affidare, delegare, manifestare, rivelare
Roemeens ordona, comanda, încredința
Hongaars parancsol, megbízni, parancsolni, (meg)parancsol, megparancsol, rábízni, utasít
Pools rozkazywać, rozkazać, kazać, nakazywać, powierzyć, ujawniać się z pełnym zaufaniem, zlecać, zlecić
Grieks διαταγή, εντολή, διατάζω, αναθέτω, διατάσσω, διοικώ, παραδίδω
Nederlands bevelen, gelasten, opdragen, onthullen, openbaren, toevertrouwen, gebieden, ontbieden, ...
Tsjechisch příkaz, nařízení, poroučet, poroučetručit, pověřit, rozkazovat, rozkazovatkázat, svěřit, ...
Zweeds befalla, kommandera, befallning, ge befall, ta befälet, överlämna
Deens befale, beordre, byde, kommandere, ordre, overdrage, overgive, åbenbare
Japans 命令する, 指示する, 告げる, 委ねる, 明らかにする, 託す
Catalaans manar, ordenar, comandar, confiar, delegar, revelar-se amb confiança
Fins määrätä, antaa, ilmoittaa, johtaa, komentaa, käskeä, käsky, käskyttää, ...
Noors befale, ordre, overgi, overlate, åpenbare seg
Baskisch agindu, ordenatu, aginduak emateko ahalmena, eman, utzi
Servisch zapovediti, narediti, otvoriti se, povjeriti, povjeriti se, predati
Macedonisch наредба, поверува, поверувајќи предадено, упатство
Sloveens naročiti, ukazati, predati, zaupati
Slowaaks nariadiť, dôverne odovzdať, dôverovať, otvoriť sa, prikazovať, prikázať, zveriť
Bosnisch zapovjediti, narediti, povjeriti, povjeriti se, predati
Kroatisch narediti, zapovjediti, povjeriti, povjeriti se, predati, zapovijedati
Oekraïens наказувати, командувати, наказ, доверити, наказати, передати
Bulgaars нареждам, заповядвам, възлагам, заповед, поръчвам, разкривам се
Wit-Russisch наказваць, аддаваць загады, адкрыцца, выкласці, даваць, забараняць, наказаць, перадаваць
Hebreeuwsלצוות، להורות، להעביר، להפקיד، להתגלות
Arabischأمر، توجيه، أَمَرَ، تسليم، تفويض
Perzischفرمان دادن، دستور دادن، اعتماد کردن، امرکردن، تحویل دادن، واگذار کردن، حکم کردن، دستوردادن
Urduحکم دینا، احکام، تفویض کرنا، حکم

Vertalingen

Vervoeging

befiehlt · befahl (beföhle/befähle) · hat befohlen

Vervoeging
 

Opmerkingen



Inloggen

⁵ alleen in informeel taalgebruik

* De synoniemen zijn deels afkomstig van OpenThesaurus (openthesaurus.de) en kunnen achteraf zijn aangepast. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 4.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0) licentie: befehlen

* De definities zijn deels afkomstig van Wiktionary (de.wiktionary.org) en kunnen achteraf zijn gewijzigd. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0) licentie: 14915, 14915, 14915, 14915, 14915, 14915